Ik worstelde mezelf de nachten door naar boven.
Negeerde ieder teken van verwoed geloven
in oplossingen. Nakende veranderingen
verlieten spoorslags mijn hoofd vol herinneringen.
Bleef hangen in de walm van onverstookte peuken
terwijl de alcohol zich klampte aan het leuke
en danig goed verzorgde meisje in het rood
dat danste met de duivel, klaar reeds voor de dood.
Een smoel met duizend grimassen trok aan de hendel.
Voltrok het vonnis over roekeloze zwendel.
De onderste van alle vurig, rode treden
die zakte met mijn last nog verder naar beneden.
Ravijnen slokten gulzig mijn verbruikte lucht
als wilden zij verdwijnen met me in een zucht.
Ik voelde me nu langzaamaan een soort verwante
al reizend door Inferno’s met een vriend als Dante