De inspecteurs komen tot de ontdekking dat ook de directeur van de muziekschool en de koster met deze steeds vreemder wordende zaak te maken hebben. John van de meldkamer laat de opname van de melding horen. Op de achtergrond speelt een liveband een liedje van de Beatles.
‘We gaan de kerk binnenste buiten keren, Erik. Toen wij arriveerden was er niemand behalve de koster en jouw belager. Er waren al helemaal geen instrumenten.’
Erik fronst zijn voorhoofd. ‘We hebben iets over het hoofd gezien baas. Laten we gaan kijken.’
Als Kel de deurklink van de Pancratiuskerk beetpakt, slaat de kerkklok één keer. Erik staat al tegen zijn rug geplakt om naar binnen te lopen als André een stap naar achter doet. ‘Ho, wat doe je, Kel?’
‘Hoe laat is het, Erik?’
‘Twintig voor, waarom vraag je dat?’
Hij grijpt weer naar de klink en steekt een vinger in de lucht. ‘Hoor je dat?’
‘Nondeju, slimme paters die Lindelaufs. Een waarschuwingssysteem.
Kel brengt zijn vinger naar zijn lippen. Achter de kerkdeuren klinken voetstappen van meerdere personen. Kel duwt door en rent naar binnen. Een klik galmt na.
Erik stapt met zijn lange benen op het geluid af. ‘Hier is niets, naar boven dan maar?’ De mannen lopen de trap op naar het oksaal. Voor het eerst valt ze het orgel en de hoeveelheid pijpen op. ‘Ook hier is geen kip te bekennen.’ Erik laat zich moedeloos op de orgelkruk zakken en leunt achterover op de toetsen. De verwachte herrie blijft uit maar het begint te rommelen. Erik schrikt en springt op. Hij loopt weg van het orgel dat in beweging komt en de muur inschuift. (wordt vervolgd)