Kel treft zijn collega De Jong bewusteloos aan op de vloer van de klokkentoren. Al vlug krabbelt Erik weer overeind. Hij heeft er een flinke bult aan overgehouden, maar kan de jacht op de dader snel hervatten. Ondanks dat de politie de omgeving heeft afgezet, ontbreekt ieder spoor van de dader. Wie er niet ontbreken zijn de journalisten. Een van hen vraagt naar het gedoe bij de And’re Hazes Band. De Jong wordt aan het werk gezet.
Erik doet een stap naar achter en kijkt omhoog. Hij duwt nog eens op de bel en hoort dan gevloek en gestommel. De deur gaat eindelijk van het slot. Slaperige ogen kijken hem door de kier aan. ‘Bent u Lars Ickenroth?’ vraagt Erik aan de op het oog slaapdronken man die nu in een halfgeopende deur staat en zijn badjas dichtknoopt. ‘Ja, en u bent?’
‘Rechercheur De Jong. Mag ik binnenkomen?’
Erik moet met zijn lange stelten over spuitbussen en ander materiaal stappen, voordat hij kan gaan zitten. Lars verontschuldigt zich voor de rommel. ‘Gister opgetreden en straks ga ik weer verder met mijn mural op de Putgraaf. Ik heb het te druk om op te ruimen maar zeg het eens, wat kan ik voor u doen?’
De toch al bleke slaapkop van Lars is nu lijkwit. ‘Paul dood, vermoord? Dat geloof ik niet. We hebben gisteravond nog een vet optreden gehad.’ Lars vertelt enthousiast over de band en is vol lof over zijn dode vriend. Over ruzies tussen bandleden weet hij niks. Erik noteert wat nodig is en aait ondertussen met tegenzin een kat die zijn benen kopjes geeft. Net als hij er genoeg van heeft en het beest van zich weg wil duwen, ziet hij dat de kat met zijn klauwen onder zijn stoel graait en er iets onderuit trekt. Lars springt op en maakt de kat snel zijn prooi afhandig. ‘Hè, daar zijn ze. Die zocht ik.’
‘Wat is dat?’ vraagt De Jong argwanend.
‘Ach, niets bijzonders. Een pakje gitaarsnaren. Hé, maar dit is wel gek. Het pakje is open en ik mis een snaar.’
De Jong trekt zijn handschoen aan en pakt een zakje uit zijn binnenzak. ‘Deze neem ik mee voor nader onderzoek. U hoort nog van me.’ (wordt vervolgd)