Rechercheur André Kel heeft aangeboden de administratieve rompslomp rondom de de arrestatie van collega Pamela op zich te nemen. Tot genoegen van rechercheur Erik De Jong die daarom alleen en met een rotvaart naar het Glaspaleis rijdt.
Zijn lange benen voelen zwaar van vermoeidheid en zijn hoofd tolt van alle gebeurtenissen van de afgelopen vierentwintig uur. Hij kan het maar niet bevatten en praat zichzelf moed in. Erik, blijf rustig de stad heeft je nodig. Tegelijkertijd vouwt hij denkbeeldig zijn handen en bidt dat hij deze zaak snel kan oplossen.
Bij de ingang wordt hij opgevangen door de directeur van de muziekschool. ‘Wat is er precies aan de hand’? vraagt De Jong nadat hij zich heeft voorgesteld. ‘Komt u maar mee’. Met zijn lange stelten stapt hij achter de man aan weer naar buiten. Hij loopt naar de Pancratiuskerk. ‘Ik begrijp het niet, er was toch een dode bij u in het gebouw aangetroffen, gekeeld met een snaar’? De directeur stopt even en zegt dat dit een misverstand is. De koster vond een dode man in de kerk, of beter gezegd in de hal. Ik liep net voorbij toen ik hem om hulp hoorde roepen en daarop poolshoogte nam. Ik herkende het moordwapen direct als een snaar zoals deze in piano’s zitten. Ik heb u gebeld’, zegt de man en hervat zijn weg. De Jong belt zijn collega Jos van de technische dienst, dat hij naar de kerk in plaats van het Glaspaleis moet komen.
‘Dit kan niet waar zijn,’ verzucht Erik en wrijft in zijn ogen. Dit wordt geen eenvoudige klus. Het slachtoffer heeft gegarandeerd vele vijanden. Hij nam nooit een blad voor de mond. ‘Tout’ bekend Parkstad zit het hele jaar met geknepen billen in afwachting van de oudejaarsconference en hoopt voor een keer niet in de spotlights te staan. De Jong pakt weer zijn mobiel en drukt op de sneltoets. André kun je komen? Het slachtoffer is cabaretier Paul Dolhain.